De douche
beviel erg goed en we waren nog niet toe aan het ontbijt. Op de waranda scharrelde
wel allerlei volk rond. Mensen van de boven gelegen etage, bewoners van het
huis van de Mission en passerende kinderen die even een kijkje komen nemen bij
zoveel blank geweld. Mijn fototoestel vond het nodig om buiten rond te
scharrelen tussen kippen, kinderen, te drogen was op de vuile onverharde weg, vuilnis,
stank, een oplaaiend vuurtje dat meer plastic bevatte dan het in een netje
verpakte openhaardhout van de Gamma en schoolgaande geüniformeerde kinderen.
Dat dan wél weer.
De dag ging
verder met het reinigen van een van de koffers met een ongeveer ontplofte bus
scheerschuim. Dat leverde een mooie tijdsbesteding op van schoonmaken, met
zowaar een geluk bij een ongeluk dat de meeste verdere inhoud geseald was,
inclusief een mooie foto van Mama Marja Urbach, de Godmother van de Foundation.
We kregen
van Gerard een rondleiding op de nieuwe verdieping van het Missiongebouw. Een
bovenste terras in aanbouw bestemd voor ontmoeting. We troffen wat jonge
bouwvakkers aan met een opzichter. Die aanblik ontlokte Gerard de opmerking dat
hij het werk meteen stilgelegd zou hebben bij toepassing van de Hollandse
Arbo-regels.
Het ontbijt
was subliem. Perfect stokbrood met heerlijke boter (van drie euro), Hollandse
zwetende kaas en veel thee en veel koffie. Dat bleek ook wel nodig tot aan het
Franse souper van 9.00 ’s avonds met heerlijke spaghetti. De dag stond in het
teken van het bekijken van de verscheepte en geëmbarkeerde auto’s uit Arnhem,
uit geld omwisselen en het kopen van weeceepotten (best wel een mooi woord). En
Mark loodste ons weer als een bulldozer door het verkeer. Langs talloze
krotten, walmende auto’s, echt duizenden kraampjes met de meest exotische
spullen en vooral de meest afzichtelijke rotzooi. Ik begrijp te spreken met een
zekere westerse arrogantie. Maar toch.
En vuil. Veel vuil. Heel veel vuil. Ontzettend veel vuil. De uitloop van
een riviertje in zee, waar meer plastic dan water zichtbaar is. Conakry is
(gewoon) een ontzettend gore en stinkende stad. De hoofdstad van een land met
koloniale wortels van een soort Franse slag, die inmiddels in Frankrijk niet
meer zo wordt aangetroffen.
We waren op
weg naar de haven. En natuurlijk wilde ik de haven zien, de Atlantique, de
verbinding met de rest van de wereld, de veerboot naar Île de Kassa en Île de
Los. Maar zover kwamen we voorlopig
niet. Met ‘we’ bedoel ik Lamko, Cecile, Gerard, Sjoerdtje, Mark en ik. We
hielden halt bij een ketting en een met een UZI uitgedoste Guineese wachtpost.
Het leek ons beter te stoppen dan de confrontatie aan de gaan met een geweer
die het op z’n beloop zou laten. Lamko stapte uit en belde met haar goede
Guineese Frans met de bevelhebber van de Marine. En zo waar, vijf minuten later
zaten we in zijn kantoor bij hem op de bank. Even wat knuffels uitwisselen
tussen hem en Lamko en Gerard en wat handen schudden met ons. Sjoerdtje, met
haar goede schoolfrans, had weinig moeite het gesprek met de generaal gaande te
houden. Na een serie foto’s en beleefdheden stapten we weer in de auto van
Mission Kalima en vertrokken naar de haven. Op de rechter weghelft en op de
linker weghelft om kriskras geparkeerde en lossende vrachtwagens te ontwijken,
met een sliert van brommers in ons kielzog, naast ons en voor ons. En zo kwamen
we bij twee slagbomen die lange tijd geleden wellicht in elkaars verlengde
hadden gestaan maar die nu verschillende kanten op priemden, wel met beoogde
doel om auto’s tegen te houden. En dat lukte. Weer Lamko uit de auto en bellen.
Met de boss van de haven, een volle neef die ons op een hartelijke manier
ontving. In zijn kantoor. Waarschijnlijk vervulde hij wat formele
plichtplegingen maar vlot stegen we bij hem in de auto voor een sightseeing
over het haventerrein … ten strengste verboden gebied. En daar stonden de beide
auto’s van de Jerome Damey Foundation, met overduidelijke stickers op de
auto’s. Bij de ene auto bleek te zijn
ingebroken, waarschijnlijk bij het overladen in Nouakchott. Morgen gaan we
kijken wat de schade is aan inboedel en auto.
De neef reed
nog een rondje op het haventerrein, met hier en daar hooggebouwde controleposten,
en leverde ons weer af bij Mark, onze predikantchauffeur. Er volgden nog twee
missies, zonder echter aan de weeceepottenkoop toe te komen. De eerste was het
inwisselen van euro’s voor Guineese francs. Als je bedenkt dat één euro een
waarde vertegenwoordigt van 10.000 Guineese francs dan is voor te stellen dat
we verder reden, na de wisseltruc, met een stapel van ongeveer tien centimeter.
Mark voerde ons nog langs diverse rioolgoten vol plastic afval en loodste ons
naar de N1, de grote weg door Conakry, voor de tweede missie. Twee keer drie
rijstroken. En als je zou bedenken
dat de ene
kant bedoeld is voor heen en de andere kant voor terug dan had je de
Conakryaanse logica nog niet begrepen. De strook voor heen diende voor heen …
en de strook van terug diende voor heen, maar óók voor terug, én voor parkeren,
én voor overstekende mensen, klauterend over een meter hoge rijbaanscheiding,
én zonder politie. Non problème. Dus
stopte Mark daar ook en klauterde samen met Cecile ook over de meterhoge ‘bloembak’
om tussen het gewriemel aan de
overkant te
verdwijnen voor een simkaart. Daar zou wel ergens een ‘passend kraampje’ staan.
Hoe eenvoudig kan het zijn. En eenvoudig was het want we konden met de bereikte
buit verder rijden, allerlei wonderen passerend zoals uitpuilende busjes uit
het tijdperk van het koloniale juk vóór 1958, dames langs de weg en op de
‘bloembak’ met op hun hoofden balancerende korven en manden met allerlei
onmisbare koopwaar. Althans onmisbaar voor hen.
En toen kwam
het moment dat de tijd voor de derde missie gekomen was en we naar de Mission terug
reden. De laatste paar honderd meter nu met een snelheid van 0,87 km/h omdat
het nog licht was. Morgen maar naar de
weeceepotten.
Meeslepend geschreven! We leven mee, groetjes Jos en Cécile
BeantwoordenVerwijderen