maandag 2 maart 2020

Terug naar Conakry, donderdag 27 februari 2020


De vorige avond was de taxi gebracht. De eigenaar van het taxibedrijf had een deal gemaakt met Lamko over onze trip naar Conakry. Een mooi bedrag voor een mooie en vooral ruime auto. De eigenaar huurt vervolgens een taxichauffeur en auto in om de rit te maken. De betreffende taxichauffeur had gemerkt dat hij ‘blanke’ mensen zou gaan vervoeren. Hij wilde daarom een hogere prijs bedingen bij de eigenaar van het taxibedrijf. Maar die wilde daarin niet meegaan. Vervolgens kregen we een andere chauffeur, waarmee hij kennelijk wel kon dealen. De chauffeur was er al vroeg om de koffers op de imperiaal te laden.  Dat is specialistenwerk in Guinee, vooral vanwege de ‘goede’ wegen. Uiteindelijk pasten de ongeveer tien koffers ruim op het dak. Een schijntje als je ziet wat andere taxi’s vervoeren. Alles werd goed vastgesjord, met bovenop de reserveband (geen reservewiel).
We stapten in. Cecile achter de vijfde deur, prima geïnstalleerd op talrijke kussens, Lamko, Gerard en Sjoerdtje op de achterbank en ik met  de lange benen en de ‘lastige heup’ naast de chauffeur. Het was half acht, de start van 900 kilometer over de mooiste wegen van Guinee. Zie ook het Tv-programma ‘De gevaarlijkste wegen van de wereld’. We baden samen met Vivianne, Jefson en Emmanuel voor de mooie tijd in Nzérékoré en om zegen en bescherming tijdens de reis. Vanaf nu mag Emmanuel, onze huisgenoot in de ‘garage’, op het huis passen. Emmanuel, een aardige, hulpvaardige en betrouwbare kerel.


We werden uitgezwaaid door de buurtkinderen. Die zagen we dagelijks rondhangen bij hun huizen /het stugge, warrige en kroezige haar van de Guinesen.  Sjoerdtje was de lieveling van Marie en ik de stoere vriend van Antoine. Mooie momenten. Maar ook goed wanneer Lamko hen in het Mano op een geschikt moment wegstuurde.
We hebben een goede tijd gehad met Vivianne en Jefson. Vivianne onvermoeibaar in haar goede aandacht voor ons, het aansturen van de meiden om het huis schoon te houden, eten te koken en onze was te doen. Altijd even vriendelijk. Dochter Hélène, de naaister, de stille kracht en de harde werker op de achtergrond. Dochter Delphine (Phine), de scholier, ook een goede werker en altijd in voor een praatje en een geintje. Ze liet ons haar schoolresultaten zien, puik! Vivianne ook vol aandacht voor de JDFschool. Zij is voorzitter van het bestuur JDF-Guinee en tevens tijdelijk directeur. De zoektocht naar een directeur gaat nog starten. Omdat Vivianne zelf leerkracht is (op een andere school die wij ook bezochten), geeft zij ondersteuning aan de leerkrachten en was zij gesprekspartner van Sjoerdtje. Jefson, een aardige en goedlachse man, die tijdens ons verblijf heel wat wegen gebaand heeft. Een man die gemakkelijk contacten legt met mensen op alle niveaus. Hij heeft als landelijk coördinator van het Rode Kruis (Croix Rouge) een enorm netwerk. We hebben bijna dagelijks contact gehad om van alles te vragen. Hij was onvermoeibaar om alles in het Engels uit te leggen. We danken hen beiden heel hartelijk. En via de e-mail zal het contact zeker in stand blijven.
Vivianne en Lamko poseerden nog even, zusjes of niet?


We vertrekken en spoedig worden we omgeven door een stof- en zandwolk vanwege passerende auto’s. Het was nog heerlijk koel, en bewolkt! Onze eerste stop was net voor Macenta, zo’n 120 kilometer na de start. Even de benen strekken. 


De volgende stop was in Kissidougou, zo’n 170 kilometer verder. Die tweede stop was echt nodig na de wanhopig slechte trajecten ten oosten en ten noorden van Guékédou. Van rechts naar links en vice versa slingerend, om nog enigszins vooruit te komen. Soms tegenliggers aan de linkerkant (dat schijnt gebruikelijk) en dan weer aan de rechterkant. Dan weer een stuk door de berm, om de auto niet total-loss te laten raken, en dan weer een pad kiezend om toch wat sneller vooruit te komen. 


Guékédou zelf ziet eruit als een tandeloze, tabakspruim kwijlende, grijsaard. Stonden er eerst nog talloze winkeltjes, huisjes en kraampjes, nu waren ze allen afgebroken tot een bepaalde onzichtbare grens. Je zag veel gebouwtjes deels overeind staan, ogend als gapende, uiteengereten wonden. 


Veronderstellend (?) dat de rest van het gebouwtje wel op particulier terrein staat. En, overal puin en vuil.  Waarom deze  actie? Men is bezig de weg te vernieuwen en dan moet kennelijk alles verdwijnen wat in de weg staat. Alle bouwseltjes stonden er illegaal, begrepen we. Ze werden gedoogd. Hoe het ook zij, voor de meestal zeer kleine neringdoenden is het een ramp. Ik weet niet of ze gecompenseerd worden. Die kans zal beslist niet groot zijn. Guékédou is een stadje van redelijke omvang, meer nergens in het centrum en direct daarbuiten zag je ook meer één stukje asfalt. Wel een aaneenrijging van kuilen. We hopen het beste voor Guékédou, maar het nagenoeg ontbreken van wegenbouwmachines en werknemers, over een traject van ongeveer 50 kilometer, doet vermoeden dat de ellende nog lang zal duren. Sjoerdtje opperde dat ze nooit meer zal klagen over de wegen in Nederland. En zo zij het.
Zo’n 25 kilometer voorbij Guékédou veranderde de weg plotseling in een ‘normale’, zeer goed begaanbare Nederlandse 80-km-weg. Zeer luxueus met strepen en duidelijke verkeersborden, gelukkig veel minder dan in Nederland. De dorpen werden goed aangegeven met plaatsnaamborden. De buitenste stroken, aan weerszijden van de weg, werden gebruikt voor het uitspreiden van ongepelde rijst. Een mooie effen en schone plek om rijst te laten drogen. Zo nu en dan zagen we vrouwen de rijst bij elkaar of uit elkaar vegen om de zon beter toe te laten. Vergelijkbaar in Nederland met het schudden van gras om het beter tot hooi te laten drogen, al gebeurt dat tegenwoordig veel  minder of misschien wel helemaal niet meer. Op de komgrenzen van de dorpen, en soms er tussenin, waren ‘stevige’ drempels aangelegd om het verkeer af te remmen. Die zijn écht effectief. Je moet stoppen om ze vervolgens voorzichtig te passeren. Iedereen doet dat ook: de voorwielen tegen de drempel, er overheen en vervolgens niet snel optrekken, want anders krijg je nog een klap als de achterwielen passeren. Kom daar in Nederland eens om, en dan ook nog op een 80-km-weg, waar je overigens gemakkelijk 120 kunt rijden.
De streek tussen Guékédou en Kissidougou en vervolgens tot Faranah is een gebied met veel ‘originele’ ronde woonhutten (kralen) met daken van grassen en palmbladeren. De ruimte tussen de kralen is van leem. Er scharrelt van alles tussen de kralen: kinderen, kippen, koeien, schapen, enz.


Langs de weg is geen afrastering of hekwerk. We moesten meerdere keren uitwijken en stoppen voor overstekende schapen en koeien.  En overal vuurtjes: drie stenen met een pan erop en vooral veel rook. De omgeving van de dorpen is op veel plekken zwartgeblakerd, met hier en daar groene ‘spruiten’ boven de grond uit stekend. Over zo’n twee maanden begint de regentijd zodat de grond vrij is voor de nieuwe gewassen. De dorpen zijn  zeer eenvoudig en de bevolking is arm.  De ruimte tussen de kralen is schoon vergeleken met grotere dorpen en steden. Globaal kun je misschien stellen dat het buitengebied schoon is en dat de dorpen en steden smerig zijn, volgens onze observaties op het traject Conakry - Nzérékoré en op onze ritten rond Nzérékoré. Het landschap is meestal mooi met veel soorten bomen. In de gebieden waar meer mensen wonen, worden meer bomen gekapt en is het landschap opener. In Guinee zijn verscheidene beschermde natuurgebieden (forêts classée). Het is een fantastisch gezicht om, vooral in een meer open landschap, de palmen boven de omgeving te zien uittorenen.
We naderen Kissidougou voor een tankstop, een sanitaire stop en een lunchstop. We eten rijst met vlees, een gebruikelijk menu. Twee grote schalen met zes lepels … en zo redden we ons. Prima eten in een plaatselijke eettent, opgebouwd van wat balken en een plaatstalen dak tegen de zon en de regen. Achter in de ruimte is het donker, maar niet te donker om geen slapend kind te kunnen onderscheiden, met op de achtergrond wat opgestapelde bankjes en rommel. Ik had het eten snel verorberd want het was geen pretje om na zo’n lange autozit vervolgens op een laag houten bankje te gaan zitten. Het was meer de tijd voor strek-, buig- en knie-oefeningen.
We togen verder, op naar Faranah, 140 kilometer verder, het stadje waar we de rivier de Niger passeerden (zie ook verhaal van de heenreis). Het traject tussen Faranah en Mamou is meer bebost maar ook meer misselijkmakend. Een beroerde weg met beroerde mensen tot gevolg, althans als ze geen antimisselijkheidspillen hadden genomen. Maar, dat hadden ze wél. De misselijkheid bleef gelukkig uit, maar het optrekken, afremmen, slalommen, hobbelen en schudden bleef. Ronduit een ellendig traject over zo’n 200 kilometer. De zon begon al naar de kim te neigen en korte tijd later was het donker. Door de schaduwwerking van de koplampen op de kuilen leken deze dan weer dieper en dan weer ondieper dan de werkelijke diepte waardoor het afremmen wisselender gebeurde, vooral niet beter voor de maag. Mamou leek eindeloos ver. Maar toen toch ineens, in de buurt van Mamou, allerlei stalletjes en winkeltjes langs de weg, met veel geparkeerde auto’s, meestal zogenaamde bushtaxi’s, zoals de onze en wel met nummer K 4445. ’t Is maar dat je ’t weet. Inmiddels hadden we totaal zo’n … kilometer gepresteerd. Het duurde echt wel even om alle zitpijn kwijt te raken door heupbewegingen, strekken, kniebuigingen, enz. wat de lachlust van sommige kinderen opwekte.
Er waren nogal wat kinderen op de been in de late avond en nog actief met spullen aan de man te brengen, zoals bananen, zakjes water, snoep en wat niet al. We schoven aan op een bankje voor een banaan, een stokbroodje met mayo en een blikje cola. Weer van die onooglijke en harde bankjes, waarvan de derde laag plakplastic al danig aan het verslonzen was. Naast ons zat een vrouw met wat kinderen om haar heen te eten uit een bak rijst. Het ene kind scharrelend en twee anderen slapend op een bankje … in de herrie en de stank van passerende auto’s. Als kind ben je niet op die plek en op die tijd omdat het zo goed voor je is. Er moet geld verdiend worden al is het maar 200 francs (= 2 eurocent). En er lopen veel kinderen. Iets verderop staat een chauffeur een band te verwisselen, bij een ‘bandenbedrijf’. Geen Quick-fit, maar een vuil en donker hoekje onder een stuk plaatstaal met een stuk of wat halfversleten banden die nog best een tweede of derde leven meekunnen. Een knul was bezig een band van de velg te verwijderen met een soort stootijzer en een hamer. De band werd vervolgens om de velg van de taxi gelegd. Tussen de auto’s scharrelde een jochie, die misschien wel onbewust had begrepen een kind te zijn, met een ijzeren vrachtautootje aan een touwtje, een dierbaar bezit. En in het donker van de avond en bij de schemerende lampenpeertjes van de winkeltjes en de eettenten, spookachtig langs geparkeerde en rijdende auto’s. Een passerend pareltje in een bizarre omgeving. Onze chauffeur had van zijn taxi een voorwiel losgehaald voor controle. Of alles meer of minder goed was, weet ik niet maar we zijn veilig aangekomen in Conakry, waar ik op dat moment overigens nog geen weet van had.
We reden, met redelijk hersteld zitvlees, verder naar Kindia over zo’n 140 kilometer. De tocht was lastig, maar het ging. Bij Kindia weer een stop met de gebruikelijke lichaamsbewegingen. Het traject voorbij Kindia was rampzalig, hoewel redelijk beperkt in lengte, zo’n 100 kilometer. Het punt was meer dat, in mijn herinnering van de heenreis, dit wel een redelijk traject leek. Het geheugen liet me kennelijk in de steek. Bovendien bleek het herstellend vermogen van het zitvlees steeds kleiner te worden. Bij de vele momenten van optrekken en afremmen leek het steeds vaker dat de maag begon op te spelen. Zeker op momenten dat de ogen dichtvielen … en dat gebeurde steeds vaker. Maar bij de momenten van ‘open ogen’ bleek de misselijkheid toch nauwelijks aanwezig. Tussendoor had ik overigens nog wat pilletjes geslikt. Misschien toch met enige hallucinerende werking?
En toen ineens reden we de vierbaans highway van Coyah naar Conakry op, de laatste 30 kilometer overbruggend. Wat een weldaad. Tot slot nog een binnendoorntje in Conakry, met een bonte verzameling van asfalt en leem, naar een benzinestation. Niet om te tanken maar om Cecile over te dragen aan iemand van haar schoonfamilie, een zwager. Inmiddels was de nacht overgegaan in ochtendschemering. De laatste loodjes brachten ons zo rond zeven uur bij Mission Kalima. Het was licht geworden, op vele manieren, en we hadden er na Nzérékoré zo’n 24 uur opzitten. Halleluja!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten